top of page


studio 1.21
writing studio
creatief schrijven
work by students
door Lotte Westerbeek
De potige vrouw met de pluizige, blonde krullen houdt haar pasje voor de scanner om mij door te laten. Met een agressief gezoem zwaait de deur open. Een moment lang verroer ik me niet. Ik staar naar degang met de eindeloze rij deuren. Deuren waarachter verloren zielen in allerlei vormen op hun harde,kleurloze bedjes liggen te stinken. Wachtend op het eerstvolgende moment van verlichting. Een uurtjemet de zielenknijper of een rondje over de binnenplaats, hopend op een zonnestraaltje op hun bleke,levenloze gezicht. Ik stap de gang op en adem de muffe lucht van zweet en sperma in die onder dekieren van alle deuren door de gang op vloeit. Ik voel me een uitgerekt postelastiek; nog meer spanningen ik knap.
Voordat ik goed en wel heb plaatsgenomen op de harde, plastic bezoekersstoel begint Anton al teschreeuwen. “En ik moet bijna elke dag naar mam.”Nee hè, niet weer. Ze waarschuwden me al dat de therapie nog niet had geholpen. Ik wiebel wat heen enweer op zoek naar een comfortabelere positie en slaak een diepe zucht.“Van wie moet dat?” vraag ik dan maar.“Dat houdt haar staande. Dacht je dat ze net zo vrolijk zou blijven als ze mij opeens niet meer had?”“Misschien wel vrolijker,” floep ik eruit. Vrolijker? Vrolijker?! Waar heb ik het in hemelsnaam over?! Mam is DOOD. En daarbij is ze in haar heleleven nog geen dag vrolijk geweest. Ik voel de paniek opborrelen en het liefst wil ik de kamer uit rennen.Maar ik blijf zitten. Gewoon meespelen.“Je weet niet wat je zegt. Je hebt geen idee wat ik allemaal voor haar doe.” snauwt hij.“Zij wel dan?” snauw ik terug.
De lucht wordt koud. Anton staart uitdrukkingsloos naar het lege prikbord dat achter mij aan de muurhangt. Ik probeer zijn blik te vangen, maar hij ontwijkt me. Het maakt me gewoon zo ontzettend kwaadallemaal. Hoe hij ondanks alles voor haar bleef zorgen. Hoe ze hem kleineerde, manipuleerde enuiteindelijk over de riggel de afgrond in duwde. Ironisch genoeg was dat het laatste wat ze deed. Anton herpakt zich, staat op van het bed en loopt met zware passen naar het raam met de tralies.“Als ik het niet meer doe, zou ze het wel merken.” mompelt hij. Hoe kan het in hemelsnaam dat hij het allemaal niet meer weet? De ruzie, het mes, het bloed... Hij weetniks meer! De paniek probeert zich weer tussen mijn longen door naar de oppervlakte te wringen.Antonwaant zich in het verleden. Je kunt het beste reageren zoals je vroeger ook gedaan zou hebben, galmen dewoorden van zijn psychiater in mijn hoofd.
Ik slik mijn emotie in en herhaal wat ik al die jaren geleden zei: “Maak jezelf toch niks wijs.”.Ik wou dat ik net als Anton een afgesloten kamertje in mijn hoofd had waar ik heel deze teringzooi in zoukunnen stoppen om voor eeuwig te doen alsof het allemaal niet bestond.
course: creatief schrijven
by: Ellen Stoop
season: 21/22 - block 1
course: columns
by: Aukelien Weverling
season: 20/21 - block 4
columns
work by students
-
Oorzaak met gevolg - Floor MatlaMijn oortjes bungelen en Paulien Cornelisse praat nu vrolijk verder tegen de tegels van het perron. Ik kijk om me heen en vraag me af wie er allemaal in de oren van mijn medepassagiers klinken. Vroeger luisterde ik gesprekken af in de trein, maar die zijn er eigenlijk niet meer. Nu luister ik podcasts. Op de fiets, tijdens een wandeling of zelfs onder de douche. De podcast lijkt de ideale partner voor bijna alle situaties. Bijna, want de combinatie met tv-kijken botert niet zo. De luistershow heeft zich langzaam maar zeker in mijn leven genesteld. Een gelukkige symbiose? Ik twijfel nog. Volgens Spotify zijn er inmiddels meer dan 2 miljoen podcast-kanalen, een verviervoudiging ten opzichte van 2018. Een verhaaltje voor het slapen gaan, Spaans leren, de vogels in je tuin herkennen. Roept u het maar. Het assortiment van ijssalons is er niks bij. Voor inspiratie kun je zelfs een heus podcast-festival bezoeken, het klinkt misschien wat niche, maar je ‘hoort’ er al snel bij. De podcast is dus alomtegenwoordig. En net als met humus, dat was er ook ineens, is een wereld zonder haast ondenkbaar geworden. Toch is het pas 3 jaar geleden dat ik mijn eerste podcast luisterde. Ik ging met de bus naar Cornwall, een rit van bijna 20 uur. Op aanraden van mijn broertje begon ik met casten. Dat beviel erg goed. In Brussel leerde ik over de watercrisis in Mexico, net voorbij Londen maakte ik kennis met de sektarische Bhagwan-beweging en in de ochtendgloren van de countryside kreeg ik een analyse van vitamine-supplementen. Sindsdien is mijn relatie tot podcasts intiemer geworden. Laatst nog beleefde ik een nachtelijk avontuurtje met mijn podcast. Het was 4.30 ’s nachts en ik schrok wakker van een stem die vertelde over stigma’s in onze samenleving. Verward zette ik stem uit. Nu even niet. Kort daarna begon het op te vallen, de relatie kreeg parasitaire trekjes. Ik spendeerde een avond met een gezelschap, kende vrijwel niemand écht, en kon maar matig aanhaken bij de gesprekken. Toen popte het op, de fantasie, ik zou nu ook een podcast kunnen luisteren. Ik voelde me net een junk verlangend naar een shot, een shot-cast in mijn geval. Ik vraag me af of ik de enige ben met deze hevige hang naar podcasts. Wellicht is het nog taboe. Het zou fijn zijn als iemand daar eens een programma over zou maken. Of beter nog, een podcast.
-
Gewoon weer Hup Holland Hup - Quinty MarsToen het virus ons land bereikte, werd het land geïnfecteerd met saamhorigheid. Het kwam in de buurt van Nederland zo rond het EK, wanneer de oranjegekte in volle bloei staat. We brandden kaarsjes en klapten voor de zorg, we deelden ‘wat te doen in quarantaine’-tips, we hielpen buuf met de boodschappen en geloofden nog in de leus ‘samen krijgen we corona onder controle’. De tweede golf had niet diezelfde bijwerking. Die saamhorigheid was gemuteerd tot verdeeldheid. Er was onenigheid over alles. Mondkapjes, wel of niet? Terrassen open, ja of nee? Vaccins, redding of gevaar? In de eerste golf wist niemand wat ze moesten denken. In de tweede golf wisten we niet alleen wat we zelf moesten denken, maar vooral ook wat de ander moest denken. Fouten lieten we niet meer glijden, kritiek konden we niet meer incasseren. Het werd de wappies tegen de schapen. Nuance kostte energie die we niet meer konden opbrengen. Ieder gesprek over Corona werd licht ontvlambaar. Het belandde in het rijtje van beter te vermijden onderwerpen, boven religie en politiek. Helaas is het lastig een onderwerp te vermijden, wanneer het zó is verweven in ieders leven. Religie en politiek hebben onze samenleving lang geleden al gesorteerd in eensgezinde bubbels. Corona zorgde voor onenigheid ook binnen deze bubbels. Een paar weken geleden vertelde een vrouw in de Volkskrant hoe de pandemie haar vriendengroep uiteendreef. Zij nam het virus serieus, wilde zich aan de maatregelen houden. Haar vriendinnen zagen het als een griepje en gingen door met feesten en knuffelen. In de groepsapp werden complottheorieën gedeeld, zij wist niet of ze moest reageren: iedere reactie leidde tot hevige discussie. Inmiddels had ze haar vrienden al ruim een halfjaar niet gesproken. Agree to disagree lijkt geen optie meer, als andermans keuzes direct invloed hebben op de eigen keuzemogelijkheden. Ze zullen niet de enigen zijn. Ik weet dat ik het afgelopen jaar ook mensen uit het oog verloren ben, discussies vermijdend. Maar met de eindstreep in zicht en de besmettingscijfers flink gedaald, hoop ik dat we dat opgeworpen ijzeren gordijn weer open kunnen trekken. De onenigheid samen met de pandemie achter ons laten. Weer met elkaar praten. Weer vrienden zijn. Gewoon weer ‘Hup Holland Hup’, er is immers een EK.
-
Liefde in Lockdown - Quinty MarsTinderend de lockdown door Iets langer dan een jaar geleden ging mijn liefdesleven in lockdown. Disney-films hebben mij niet geleerd hoe je de liefde van je leven ontmoet als je door anderhalve meter afstand niet per ongeluk zijn hand kan strelen als hij je helpt je boeken op te rapen en je zoete glimlach verloren gaat in een mondkapje. Nicholas Sparks films vertellen niet hoe je liefde vindt als je je hele leven vanachter je laptop leidt. Het afgelopen jaar moest alles online, zo ook mijn liefdesleven. Al is dat misschien een groot woord. Ik haat Tinder, toch download ik het eens in de zoveel weken. Als ik mezelf ervan heb overtuigd dat ik toch íets moet, en dat het misschien best leuk kan zijn. Ik download het, swipe wat, ghost wat, word wat geghost en als de maat van teleurstelling is volgelopen, verwijder ik de app hoofdschuddend weer van mijn telefoon. Dan overtuig ik mezelf weer dat ik het helemaal niet nodig heb. Dat houd ik meestal een paar weken vol: nog één keer proberen. Ik weet natuurlijk zelf ook wel dat het ook dit keer weer kansloos is. Mijn hoge verwachtingen verdwenen al na mijn eerste vijf minuten op Tinder. Ik verwacht niet de liefde van mijn leven te ontmoeten. Ik verwacht eigenlijk niet eens meer een date. Ik download Tinder ook niet omdat ik iets verwacht, maar juist omdat ik dat niet meer doe. Na die ene persconferentie vorig jaar maart, verdwenen alle mogelijkheden. De mogelijkheid iemand te ontmoeten in de trein. De mogelijkheid van een vakantieliefde, een stiekeme kus in de hoek van de kroeg. De mogelijkheid een leuke collega te ontmoeten, of naast die leuke jongen te kunnen zitten in college. De mogelijkheid dat iemand je een drankje aanbiedt op terras. Zelfs de mogelijkheid om zomaar tegen iemand op te botsen. Die mogelijkheden hebben we nodig. Dat gevoel dat het ieder moment zomaar kan gebeuren, dat vanavond misschien wel dé avond kan worden. En die mogelijkheden, waren na die ene persconferentie in maart, in één klap weg. Een leven zonder die stiekeme kus, of die vakantieliefde, kan ik best hebben. Maar weten dat het sowieso niet gaat gebeuren, niet eens misschien, maakt het ondragelijk. Tinder biedt minstens een illusie van mogelijkheden. Dus open ik weer de appstore, op zoek naar Tinder. Ik swipe mezelf de lockdown wel door.
-
Aanleg van het Amsterdamse Bos - IsabellaVoorzichtig word ik gewekt door de regendruppels die ritmisch op het dak tikken. Mijn ogen zijn zwaar. Door het vocht dat op mijn longen slaat heb ik de hele nacht geen oog dichtgedaan. De schimmel in de hoeken van het plafond is het bewijs van de erbarmelijke staat waarin ons huis verkeerd. Maar het is crisis, het geld is op, en de Jordaan behoort nou eenmaal niet tot de prioriteiten. Zachtjes loop ik van de gecombineerde woon- en slaapkamer naar de keuken, waar mijn oog op een stuk witbrood valt dat op het aanrecht ligt. Mijn maag knort, maar ik besluit het te laten liggen. Zo veel is er niet over, en ook de voedselbonnen zijn bijna op. Ik besluit zonder ontbijt de deur uit te gaan. Voorzichtig loop ik via de oude steile trap naar beneden. Bij elke stap hoor ik het verrotte vochtige hout kraken. In de donkere hal hangt geen verlichting, en dus moet ik voorzichtig zijn. Ik tel de treden. Acht, negen, tien, elf, twaalf. Bij vijftien ben ik eindelijk veilig beneden. Als ik de voordeur open doe wordt ik begroet door de koude wind die het regenachtige weer nog somberder maakt. Ik trek de kraag van mijn jas nog wat omhoog in een poging mijn nek te beschermen, maar voel hoe de kou in mijn spieren trekt. De kleding die de gemeente heeft uitgegeven is lang niet warm genoeg, en een sjaal zat er niet tussen. Ik loop met snelle pas de straat uit richting het stempelkantoor. Net als de meeste andere mannen uit de wijk. Vroeger liep de hele straat uit om – net als ik - naar het werk te gaan in de haven of de nabijgelegen fabrieken. Nu zijn de meesten van hen afhankelijk van giften van de kerk en gemeente. In mijn ooghoek zie ik dat mijn buurman Klaas mij inhaalt. Het is een jonge man met opvallend gespierde armen en een rood stoppelbaardje. Hij woont samen met zijn jonge gezin op de begane grond van het huis tegenover mij. Daar deelt hij twee kamers met zijn vrouw en drie kinderen. Hoewel hij het dagelijks heeft over de crisis en de politiek, laat hij details over zijn persoonlijk leven achterwege. Ik wil er ook niet naar vragen. Ik weet hoe zwaar het is om met een gezin rond te moeten komen van de regeringssteun, bestaande uit enkele tientallengulden, en kan me indenken dat het bij hem thuis geen vetpot is. Bovendien spreek je daar niet over. Je bent gewend om hard te werken en niet te zeuren, dat krijg je al van huis uit mee. Klagen komt je reputatie als hoofd van het gezin niet ten goede, en bovendien lost het niets op. “Cornelis! Heb je al gehoord over de bijeenkomst van vanavond in de Harmonie?” vraagt Klaas enthousiast. Ik wist inderdaad dat er een protest tegen de steunverlaging zou zijn, georganiseerd door de Communistische Partij, maar moest er verder niets van weten. Zo’n bijeenkomst is er vaak een van grootspraak en loze beloftes. “Ik ben niet zo van de politiek” antwoord ik, waarop ik mijn blik naar beneden wend op de natgeregende straatstenen. Ik laat mijn gedachten afdwalen naar de betere tijden als arbeider in de haven. Het was hard werken en geen vetpot, maar ik kon ten minste mijn gezin onderhouden. Binnen enkele minuten sluit ik samen met Klaas aan in de rij van het droevige stempelkantoor. Nadat ik van de chagrijnige ambtenaar mijn stempel heb gekregen, een van de gelukkigen die nog een baan heeft en dus eigenlijk blij zou moeten zijn, besluit ik om mezelf uit het eindeloze communistische gebrabbel van Klaas te redden en neem ik afscheid: “Ik zie je morgenochtend weer bij het stempelkantoor!”. De volgende ochtend was alles echter radicaal anders. Ik ging niet naar het stempelkantoor. Ik keek uit het raam terwijl mijn vrouw en dochter zich angstig achter mij verscholen. Die nacht was de bijeenkomst uitgelopen tot een gewelddadige oproer, en de vredige straat aan de gracht is nu de frontlinie geworden. Aan het eind van de straat hadden enkele mannen een muurtje gebouwd van oude spullen, en aan de andere kant waren mensen bezig om de straattegels uit te graven ter ondersteuning van diezelfde barricade. Het duurde niet lang voordat de politie en het leger op de been waren, en de situatie escaleerde. Ik zag hoe de woedende buurtbewoners de politie bekogelde en hoe Klaas hardhandig afgevoerd werd door twee militairen. Geschokt sluit ik het gordijn. Wat moest er van ons werkloze arbeiders terecht komen? Deze situatie kan niet langer, zo besloot ook de gemeente, en enkele weken later ben ik gedwongen aan het werk aan de andere kant van de stad om een park aan te leggen. Terwijl ik de zoveelste kruiwagen met zand aan het lozen ben voel ik een zeurende pijn in mijn bovenbeen. Na zes dagen meer dan 8 uur per week werken begint mijn lichaam het te begeven. Ik keek naast mij in de rij met kruiwagens, en zag hoe een grijze man die van hem met moeite omkieperde. Hij moet toch minstens tien jaar ouder zijn dan ik. Zowel jong en oud moesten hier werken: in totaal zo’n 20.000 man. Wie weigerde, zou zijn uitkering zonder pardon verliezen. Ik veeg het zweet van mijn voorhoofd. Over twee uur zou ik weer thuis zijn, met een partij nieuwe voedselbonnen. Ik had nu dan wel een baan, maar nog steeds niet genoeg loon om van te eten. Ik werp een blik over de vlakte gevuld met zand. Hier zou over enkele jaren een bos verrijzen; een buitenplaats voor iedereen. Behalve voor de arbeiders uit de Jordaan dan. Voor hen was het veel te ver lopen, en geld voor ander vervoer is er niet. Mij kon het niet deren. Als ik deze jaren zware arbeid al doorkom, zou ik deze plek vast nooit meer willen zien, en de herinneringen aan de crisisperiode willen vergeten. Ik zou ze ver achter mij laten, hier in dit verdomde Amsterdamse bos.
-
De marathon - MadeleineKilometer 21: De eerste helft zit erop en ik herinner me nog hoe goed ik me voelde, alsof m’n benen alles aan konden. Maar met de kilometers, vervloog ook dat gevoel. Weet je nog die berg, die slechts een heuvel bleek te zijn? En dat vieze water… Wie serveert er bruisend water met een smaakje tijdens een marathon? Lagen daar nou suikerklontjes op die tray? Had dat niet dextro moeten zijn? Kilometer 39: álles doet pijn. De finish zo dichtbij maar ook nog zo ver weg. Wetende dat na de brug het 40 kilometer bord staat en dan nog maar 2 kilometer. Brug, check. Onze supporters zien. M’n ogen prikken en m’n adem stokt. Ik kan niet gaan huilen, dan raakt m’n ademhaling overhoop. Vaag hoor ik ‘Energie’ maar het dringt niet echt tot me door. Dan de bocht, daar staat de poort! Dit is het moment, de laatste meters. Ik pak m’n telefoon en zet ons nummer op. Ronnie Flex voelt onze Energie en daardoor voelen wij dat ook weer een beetje. De poort komt steeds dichterbij, de laatste meters. En dan zien we het. Op het kilometer bord aan de zijkant staat in grote letters 42KM. Minutenlang leefden we toe naar die poort om er alleen maar achter te komen dat we nog 195 meter verder moeten lopen. 195 meter, 1 minuut en 10 seconde verwijdert van ons doel. De deceptie wil zich van ons meester maken. We rennen door. Strompelen door. We horen onze namen. Ronnie is inmiddels opnieuw begonnen. De laatste meters, nu echt. Je pakt m’n hand. Met het laatste beetje energie duwen we onze armen de lucht in. De finish, de ontlading, de tranen, de omhelzing. We hebben het gered: 42,195 kilometer aan elkaars zijde.
bottom of page